donderdag 4 oktober 2012

Les 2 Diafragma


Diafragma
Het diafragma is één van de drie belangrijkste onderdelen van je camera waarmee je kunt beïnvloeden hoe een foto er uit komt te zien. De andere onderdelen die dit bepalen zijn de sluitertijd (hoe lang valt het licht op de sensor) en de lichtgevoeligheid (de iso-waarde). Het diafragma is het onderdeel van de camera dat bepaalt hoeveel licht de film of digitale sensor bereikt. Je zou de werking van het diafragma kunnen vergelijken met de iris van je oog. Als je in een donkere ruimte bent is de iris groter dan als je in een hele lichte omgeving bent. Ons oog regelt de hoeveelheid lichttoevoer dus met de pupil. Fotocamera’s doen dit door middel van een diafragma opening: een gaatje ergens in de lens, dat wijder en smaller kan worden. Hoe wijder het gaatje, hoe meer licht er op de film of de sensor valt.
De grootte van de opening wordt aangeduid met het zogenaamde diafragmagetal, of: F-getal. De reeks is als volgt:
1.4 – 2 – 2.8 – 4 – 5.6 – 8 – 11 – 16 – 22 – 32.
De hoeveelheid licht dat op de sensor valt bepaalt hoeveel scherptediepte er in de foto zit. De scherptediepte is de afstand waarbinnen onderdelen van de foto scherp worden weergegeven. Hoe kleiner de opening, hoe hoger deze scherptediepte. Een diafragma opening van 2.8 heeft dus een veel kleinere scherptediepte dan een opening van bijvoorbeeld 11.
Door te spelen met de diafragma waarde krijg je een volledig onscherpe achtergrond of juist, een volledig scherpe achtergrond en alles wat daar tussen in zit. En dat biedt dus mogelijkheden om creatief te fotograferen. Een geheugensteuntje voor deze getallen kan zijn laag=vaag. Een laag getal geeft meer onscherpte in de achtergrond dan een hoog getal.
Het diafragma werkt in stappen, elke stap heeft een halvering van het licht tot gevolg, en heeft een één-op-één relatie met de sluitertijd. Als je het diafragma kleiner maakt (minder licht), moet je om dezelfde belichting van het onderwerp te krijgen de sluitertijd verlengen. Laat het diafragma meer licht door dan moet de sluitertijd worden verkort om dezelfde belichting te krijgen. Zo heb je (afhankelijk van de hoeveelheid licht dat beschikbaar is) de mogelijkheid om te kiezen voor een bepaalde scherptediepte van een scene.

1. Begin bij de basis

Leer je eigen camera kennen, lees de handleiding (jawel) en experimenteer met de instellingen. Leer welke instellingen het meest bruikbaar zijn voor jouw type fotografie zodat als het moment zich voordoet je zonder nadenken de juiste instelling kunt kiezen om het moment vast te leggen. Dit betekent ook dat je moet leren om handmatig met je camera te werken om het beste uit de camera te halen. Je hoeft niet meteen in het diepe, je kunt de volgende stappen gebruiken om naar volledig handmatig werken met je camera toe te werken.
Haal je camera van de volledig automatische stand af, absolute beginners kunnen met de motiefprogramma’s beginnen. Dit zijn de knopjes op je camera met het icoontje van het landschap, gezicht, sporter, etc. Hierin staan een aantal voorgeprogrammeerde standen waarmee je de camera in ieder geval al meer vertelt over je bedoelingen dan in de automatische stand. Kies je voor landschap dan geeft de camera de voorkeur aan hogere diafragma waarden voor meer scherptediepte, kies je voor de sporter dan kiest de camera voor hogere sluitertijden om de beweging scherp vast te leggen, etc. Dit is vooral handig als je nog moet leren composities te maken die werken en je niet teveel bezig wilt houden met de technische instellingen.
Volgende stap is te werken met een voorkeur stand zoals Av (diafragma voorkeur) of Tv (sluitertijd voorkeur). Kies je eigen diafragma, de camera zoekt er de correcte sluitertijd bij, die je vervolgens met de belichtingscompensatie van je camera ook weer kunt bijstellen. Hiermee heb je al veel meer creatieve controle. Kijk in deze semi automatische standen wat de camera doet, welke instellingen worden gebruikt in specifieke omstandigheden. Op het moment dat je dit overzichtelijk hebt, kun je toewerken naar het volledig handmatig werken met de camera. Je zult steeds vaker gaan merken dat de camera de lichtmeting niet in alle omstandigheden altijd correct uitvoert, op den duur leer je inschatten welke correcties nodig zijn… Dan zul je moeten gaan over -of onderbelichten.



De uiteindelijke belichting op de foto van een scène, hoe donker of licht, wordt bepaald door een samenspel van het diafragma, de sluitertijd en de ISO lichtgevoeligheid. Denk aan een driehoek waarbij elk element een hoek inneemt en een gelijk effect heeft op de uiteindelijke belichting.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten